Die Konjugation des Verbs loswerden im passiv
Indikativ
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
Konjunktiv I
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
Konjunktiv II
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden worden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
losgeworden werden
Imperativ
Infinitiv
Partizip
Verben die in der Konjugation dem Verb loswerden ähnlich sind
Einige zufällig ausgewählte Verben